Verhuur

Wet- en regelgeving op het gebied van verduurzaming heeft voor veel verhuurders van vastgoed grote gevolgen. De Warmtewet heeft bijvoorbeeld directe gevolgen voor veel verhuurders. Maar naast specifieke wetgeving, geldt ook het ‘reguliere huurrecht’. Ook daaruit vloeien verplichtingen voort met betrekking tot het gehuurde voor wat betreft duurzaamheid en energiebesparing.

Voor woonruimte geldt bijvoorbeeld artikel 7:243 BW. Deze bepaling voorziet in een regeling voor het afdwingen door de huurder van energiebesparende maatregelen. Daarbij kan gedacht worden aan isolerende voorzieningen aan de gevel of de kruipruimte of om het plaatsen van een hoogrendement cv-ketel. Daarbij geldt wel als voorwaarde dat de huurder bereid is om een hogere huur te betalen die in redelijke verhouding staat tot de door verhuurder gemaakte kosten

Voor de verhuur van bedrijfsruimten en kantoorruimten geldt die verplichting niet. Wel is duurzaamheid een steeds belangrijker thema. Bij de bouw worden vaak al afspraken gemaakt over de exploitatie en het gebruik van vastgoed en wordt getracht een duurzame huisvesting te realiseren. Het stellen van verregaande duurzaamheidseisen bij de bouw of verbouw van een bedrijfspand kan echter leiden tot onevenwichtigheid wanneer een huurcontract niet voorziet in specifieke groene bepalingen. Die onevenwichtigheid kan worden weggenomen met ‘split-incentives’.  De verhuurder kan dan bijvoorbeeld een vaste opslag op de huur in rekening brengen. Het is immers de huurder die profiteert van energiebesparende maatregelen.

Daarnaast gelden er eisen uit bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit. In dat Activiteitenbesluit is bepaald dat de drijver van een inrichting alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder zal treffen. Indien dat niet wordt gehaald kan het bevoegd gezag handhavend optreden. Die handhaving kan zich dan ook tot de verhuurder van een dergelijke inrichting richten. Daarnaast gelden er allerlei eisen uit het Bouwbesluit.